Mijn NaNoWriMo Project
3 plaatsers
Schrijvers :: Café :: Eigen Werk
Pagina 1 van 1
Mijn NaNoWriMo Project
Ik ben dan uiteindelijk toch wel begonnen en het leek me wel leuk om jullie een beetje op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Ik ben nu twee dagen bezig en de eerste 5000 woorden staan op papier. Het verhaal is geïnspireerd op wat mythologische wezens uit de Germaanse en Keltische Mythologie (dus een hoop Feeën, kabouters en andere wezentjes ) Het is een sprookjes- cq fantasy-achtig verhaal en het begin is er dus. Mocht je het gaan lezen: Ik hoor graag de reacties .
- Spoiler:
- Aereon deed het laatste handje bloesem in het vat en timmerde de deksel er stevig op. De zon stond op zijn hoogste punt en het was erg warm op deze vroege zomerdag. Het zweet liep over zijn voorhoofd naar beneden terwijl hij het vat in het hoekje bij de andere vaten neerzette. Hij was nog maar twee uurtjes aan het werk en nu al had hij er bijna genoeg van. Het was veel te warm om te werken op de boerderij en hij was veel liever met de kinderen uit het dorp naar de rivier gegaan. Aereon liep naar de schaduw van de bloesemboom en ging met zijn rug tegen de bast zitten. Eventjes de ogen dicht en genieten van de rust, dacht hij. Plotseling werd er van boven hem zachtjes op zijn hoofd getikt. Verschrikt keek Aereon naar boven. Op een tak net boven hem zat Calissa. “Zeg, die vaten vullen zichzelf niet hoor” zei ze op een plagerige toon. “Ja, jij hebt makkelijk praten zeg, je doet zelf nooit iets” Het was wel waar wat hij zei. Calissa wist altijd onder alle klusjes uit te komen. Waarschijnlijk omdat ze nou eenmaal de dochter van de baas was. Phlox Grimwold was zijn naam, en de hele boerderij en de landerijen er om heen waren van hem. Aereon werkte een paar weken in het jaar voor Grimwold om wat bij te verdienen en werkte verder altijd voor zijn vader in de herberg. Het dorp waar zij woonden was een van de kleinste gemeenschappen die er was en het was er altijd rustig en stil. Ze zaten aan de rand van het rijk, zodat er weinig reizigers vanuit de grote stad hierheen kwamen en buitenrijkse reizigers waren er al helemaal nooit. Calissa lachte. “De vrijheid van een boerendochter” zei ze. Aereon stond op en liep richting de schuur om een nieuw leeg vat te halen. “Wacht even” riep Calissa hem na. “Je moet me pakken, als je dat tenminste kan.” Aereon keek haar verbaasd aan. “En net zei je nog dat ik weer aan het werk moest.” “Ach die bloesems wachten wel even hoor, bovendien kun je wel even een pauze gebruiken.” Aereon keek Calissa bedachtzaam aan. “Goed dan”, zei hij, “maar niet vals spelen.” Calissa gaf een onschuldige glimlach en schoot hoger de boom in. Aereon klom zo snel hij kon achter haar aan. Bijna kon hij haar voeten aanraken toe ze plotseling uit de boom sprong. Vanonder haar lange mantel schoten er ineens twee immense vleugels naar buiten en ze bleef vlak boven Aereon's hoofd zweven. Hij sprong, probeerde haar bij haar voeten te grijpen, maar miste en viel vanuit de boom naar beneden. In een duikvlucht wist Calissa hem nog net op te vangen voor hij met een harde smak op de grond zou vallen. “Ik zei niet vals spelen!” Riep Aereon toen ze hem ietwat ruig weer op de grond zette. Plotseling klonk er een luid keel geschraap vanachter het tweetal. Grimwold was komen kijken hoe het met het werk stond en zag hoe Aereon Calissa een dreun probeerde te verkopen terwijl ze net buiten zijn bereik bleef zweven. “Jongeman, die vaten vullen zichzelf niet hoor.” Zei Grimwold op een ietwat norse toon. Calissa landde naast haar vader. Met een glimlach keek ze naar Aereon. “Dat heb ik hem net ook al verteld, vader.”
De rest van de middag was Aereon aan een stuk door aan het werk. Het ene vat na het andere vulde hij met bloesems en timmerde hij dicht. Pas tegen schemer zat het laatste vat vol en liep hij naar de boerderij om zijn loon op te halen. Grimwold zat achter zijn tafel een hoop papieren door te bladeren. Hij keek op en keek Aereon recht in de ogen. Eventjes was het helemaal stil. “Het spijt me van vanmiddag meneer, het zal niet weer gebeuren.”, wist Aereon verlegen uit te brengen. Hij werd helemaal onzeker van dat gestaar. Grimwold stond op. “Je ouders hebben je in ieder geval wel goed opgevoed”, zei hij terwijl hij naar een kastje in de hoek van de kamer liep. Uit een van de lades haalde hij een leren zakje tevoorschijn en gaf die aan Aereon. “Je loon voor vandaag, Jongeman, en kom morgen wat eerder. De Koningin heeft een grote partij bloesems besteld en die moeten morgen geleverd worden. Ik wil haar niet teleurstellen. Haar vader was nota bene een goede vriend van mij.” Aereon knikte, nam afscheid en liep het erf af richting huis.
Na het werk liep Aereon altijd even over de open velden. Midden op stond een grote kei waar hij dan op klom en keek hoe het laatste beetje licht onder de horizon verdween. Pas als het helemaal donker was en de eerste sterren goed zichtbaar werden liep hij dan verder. Ook vandaag liep Aereon over de velden en nog voor hij bij de grote kei was werd hij van achteren ingehaald. “Sorry van vanmiddag” Het was Calissa. “Ik wou gewoon even plezier hebben” “Het geeft niet”, zei Aereon, “Je vader was niet echt boos” Ze liepen samen verder richting de kei. “Ik verveel me soms gewoon zo erg op de boerderij. Het is er zo saai. Er gebeurd hier nooit iets.” Aereon keek haar verbaasd aan. “Ik vind het juist prachtig op de boerderij. De rust en kalmte.. Ik hoop later ooit zo'n plek voor mezelf te hebben” Calissa lachte schamper. “Geen wonder dat jij je vleugels nog niet hebt. Dat zou maar een verspilling zijn” Aereon voelde zich diep gekwetst door deze opmerking en reageerde fel. “Nou misschien moest jij maar eens opvliegen als je zo trots bent op die vleugels van je!” Calissa strekte haar vleugels. “Ik denk dat ik dat inderdaad maar eens ga doen. Het is namelijk erg verfrissend om te vliegen onder de mooie sterrenhemel.” Met een sierlijke sprong schoot ze omhoog. Aereon keek haar na terwijl ze verdween boven de rand van het grote bos. Hij mompelde nog even “uitslover” en liep het laatste stuk alleen naar huis.
Het was al vrij donker in het dorp toen Aereon eindelijk aan kwam. In een paar hoge bomen brandde er nog licht en alleen in de verte was er het lawaai van de herberg te horen. Het hele dorp verzamelde zich 's avonds daar om wat te kletsen en te drinken. Onderaan de boom van de herberg blijf Aereon even staan. Hij trok aan het lange touw dat van boven naar beneden hing en een lange touwladder kwam naar beneden gerold. Aereon klom naar boven, opende de deur van de herberg en liep naar binnen. Het was vrij druk in de gelag kamer. Overal waar Aereon keek waren er vleugels te zien en hij voelde zich helemaal niet thuis in deze drukt. Zijn vader stond achter de bar glazen te wassen. “Ah, Aereon”, riep hij, “Hoe was werk?” “Goed hoor. Ik ga naar boven.” Aereon liep de trap op naar boven en hoorde in alle herrie nog net zijn vader op een zeurderige toon zeggen: “Ook een goedenavond, vader, en hoe was uw dag?” Aereon liep door de lange gang naar zijn slaapkamer. Hij piekerde over wat Calissa tegen hem had gezegd. Het was toch normaal om een rustig leventje te willen? Zou dat echt de reden kunnen zijn waarom hij zijn vleugels nog niet had? Een deurtje in de gang ging open en zijn moeder stapte naar buiten. “Was je van plan naar bed te gaan zonder je moeder gedag te zeggen?” Zijn moeder was een ontzettend lieve en begrijpende vrouw en had altijd een schouder over om op uit te huilen. Aereon liep met haar mee haar kamer in en ging op de rand van het bed zitten. Zijn moeder gaf hem een bezorgde blik. “Wat is er mijn liefste?” Aereon moest zijn best doen om niet te huilen. “Niks... het is gewoon... ik wil zo graag mijn vleugels.” Hij keek naar de vleugels van zijn moeder. “Ach” zei ze en ze strekte haar vleugels uit “zo bijzonder zijn ze helemaal niet” “Jij hebt makkelijk praten. Jij hebt de jouwe al een eeuwigheid. Ik wil weten hoe het is om te vliegen, om opgetild te worden door de wind. Waarom heb ik ze nog niet? Alleen kinderen hebben geen vleugels en ik schaam me er voor. Calissa is een paar maanden jonger dan ik en zij heeft haar vleugels al een jaar!” Zijn moeder sloeg een arm om hem heen en sprak heel zachtjes tegen hem. “Het verdienen van je vleugels is voor elke Fee anders. De een hoeft alleen maar naar elke vreemdeling te glimlachen, terwijl de andere zich elke dag kapot moet werken. Dat is hoe Moeder Natuur werkt.” Aereon keek zijn moeder aan. “Maar ik weet niet wat ik moet doen?!” “Dat wisten je vader en ik ook niet. Geen enkele Fee weet dat. Op een dag zal je het ineens weten. Je hoeft alleen maar je gevoel te volgen.” Ze gaf Aereon een kus op zijn wang, die hij beantwoorde met een stevige omhelzing. “Het is niet eerlijk. De wereld is heel oneerlijk.”
De volgende morgen vertrok Aereon al weer vroeg naar de boerderij. Zijn ouders lagen nog te slapen en sommige van de gasten lagen nog maar net op bed. Het gras was nog kleddernat van de vroege ochtend dauw en de eerste vogels floten nog zachtjes hun lied. Aereon besloot om van de rust te genieten en een klein stukje om te lopen. Hij liep over de open velden naar de rand van het oude woud, waar de mooiste bloemen groeiden en de vogels de mooiste liederen zongen. Hij was amper bij de rand van het woud aangekomen of hij hoorde een stem die hem riep. “Psst.” Aereon keek wat verdwaasd om zich heen. “Fee!” Riep de stem. “Wie is daar?”, riep Aereon terug. “Fee, Fee, kom eens wat dichter bij.” Aereon liep in de richting van de stem. “Ja, goed zo, kom maar dichter bij” “Wie is daar?”, riep Aereon nogmaals. “Je hartenwens” was het antwoord. Plotseling kwam er een donkere schaduw uit het bos aan zetten. Een klein mannetje, die ongeveer tot Aereon's middel kwam, kwam van achter een boom vandaan en maakte een diepe buiging. Zijn ogen stonden diep in hun kassen en zijn gezicht was ingevallen en vol met puistachtige bulten. Aereon schrok lichtelijk van het afschuwelijke mannetje. “Wees niet bang, mijn kind”, zei hij. “Ik ben geen kind!”, Aereon voelde zich wat ongemakkelijk. “En toch heb je geen vleugels, Fee.” Aereon doet een stap naar voren om het gezicht van het kleine mannetje wat beter te kunnen zien. “Wees niet bang voor mijn uiterlijk. Niet alles in de natuur kan zo knap en goedgebouwd zijn als jij, Fee” “Wat ben jij?” vroeg Aereon twijfelend. “Ik ben je Vriend”, zei het mannetje, “Net als dat ik de vriend van velen ben hier achter in dit bos.” “Waarom zou ik vrienden willen zijn met jou?”, vroeg Aereon. “Is dat niet zoals jullie Feeën behoren te zijn: vriendelijk en gastvrij tegen vreemdelingen?” “Hmm, ik denk het” Het kleine mannetje kreeg plotseling kleine pret oogjes en zijn stem ging bijna een octaaf omhoog. “Zou jij geen vleugels willen hebben, Fee, net als de rest van je volk?” Vroeg het mannetje met zijn ijle stemmetje. “Meer dan wat dan ook”, antwoordde Aereon. “En wat zou je nog meer willen hebben op een mooie zomerse morgen als deze, Fee? ” “Nou”, zei Aereon, “Ik heb eigenlijk best wel honger” “Dan neem je toch wat te eten?” zei het kleine mannetje. “Dat kan niet”, vertelde Aereon, “Ik moet mijn volgende maaltijd verdienen door eerst te werken op de boerderij en als ik het werk af heb, dan kan ik wat eten”. Het kleine mannetje keek verbaasd. “Maar je kan toch wel eerder wat eten? Staat er geen appelboom op de boerderij” “Jawel” “Dan neem je daar toch een lekkere appel van?” “Ja, misschien doe ik dat wel, zodra ik mijn werk af heb” “Nee je moet het eerst doen!” zei het mannetje geërgerd. “Dat kan niet”, hield Aereon vol, “ik moet het eerst verdienen.” “Maar je hebt al zo veel voor de boer gewerkt, het is toch zeker je recht om een appeltje te eten. Zie het maar als een wederdienst van de boer.” “Ach ja”, zei Aereon, “als je het zo bekijkt, misschien heb ik het wel verdient.” “Inderdaad ja. Doe het anders voor mij, voor je vriend, dan kun jij eindelijk je vleugels hebben” “Zou dat echt werken?”, vroeg Aereon enthousiast. “Zeker weten mijn vriend, zeker weten. Ik moet weer gaan. Hartstikke bedankt voor je hulp, Fee.” “Maar ik heb toch helemaal niks gedaan?”. Het mannetje lachte. “Meer dan jij weet.”
Toen Aereon op de boerderij aankwam was Grimwold al bezig vaten op de kar te laden. “Ah, gelukkig”, zei hij, “Je bent er. Als jij voor mij alle vaten op de kar zet ga ik binnen nog even wat bestellingen afronden.” Aereon keek om zich heen. Er stonden nog tig vaten om de kar heen die ingeladen moesten worden en Aereon had helemaal geen zin. Hij keek even naar de appelboom die een eind verderop in het weiland stond en begon uiteindelijk toch maar met inladen. Nog geen twee vaten later stond Aereon tegen de bloesemboom geleund. Hij had een geweldige honger en het tillen van de vaten viel hem zwaarder dan verwacht. Als hij nou even een appeltje zou eten zou de ergste honger weg zijn en kon hij zijn werk beter doen. Vol goede wil stapte Aereon op de appelboom af. Hij schudde aan een van de lagere takken en een tiental appels viel op de grond. Aereon pakte er een paar op en begon gulzig te eten terwijl hij lekker in het zonnetje zat.
Toen Grimwold ongeveer twee uur later kwam kijken zag hij dat de vaten nog steeds niet opgeladen waren en dat Aereon was verdwenen. Hij kwam woest bij de appelboom aangelopen toen hij Aereon daar zag zitten eten. “Waar denk jij in hemelsnaam mee bezig te zijn?”, schreeuwde hij uit. Aereon schrok van Grimwold's reactie. “Ik eet een appeltje, daar heb ik recht op.” “Daar heb je recht op?! Een vuile dief, dat ben je! Wat is er met je aan de hand, zo ben jij helemaal niet!” “Een klein lelijk mannetje zei tegen mij dat ik er recht op had en dat als ik dit voor hem zou doen ik mijn vleugels zou krijgen.” Grimwold werd wat rustiger. “Een klein lelijk mannetje zei je?” “Ja, ik kwam hem tegen bij de rand van het bos.” Grimwold keek plots heel ernstig. Hij streek met zijn vingers wat over zijn kortgeknipte baardje en keek Aereon diep in de ogen aan. “Dit kan heel ernstig zijn” mompelde hij “als hij de waarheid spreekt dan... , maar het kan haast niet anders.” Aereon werd bijna bang van de uitdrukking op Grimwold's gezicht. Ernst en bezorgdheid was van zijn gezicht af te lezen. Hij liep wat heen en weer terwijl hij tegen zichzelf praatte en hij leek Aereon bijna te zijn vergeten. Plots stond hij stil. “We moeten naar de grote stad”, zei hij, “we moeten onmiddellijk de koningin om raad vragen.” Grimwold liep met grote passen terug naar de boerderij, terwijl Aereon er wat beduusd achteraan strompelde. Hij schaamde zich voor wat hij had gedaan. Het had zo gewoon geleken om even een appeltje te pakken, maar hij besefte nu dat hij fout was geweest en dat de kleine man tegen hem had gelogen. Hij had geen recht op die appels en hij zou door het eten ervan al helemaal zijn vleugels niet krijgen.
Grimwold draafde naar de stallen waar hij een groot werkpaard optuigde en naar buiten reed. Op dat moment kwam Calissa vanuit de boerderij een kijkje nemen. “Calissa, je komt als geroepen”, zei Grimwold, “Ik wil dat je de komende paar dagen bij tante Hilde gaat logeren. Ik moet met spoed naar de Grote Stad.” “Maar vader”, sputterde Calissa tegen, “Kan ik niet met U mee? Het is zo saai bij Tante Hilde en ik heb altijd al eens de Grote Stad willen zien!” “Nee”, antwoordde Grimwold resoluut, “Jij gaat naar tante Hilde en daar mee uit.” Met een boos gezicht stampvoette Calissa terug in de richting van de boerderij. Grimwold keek nu vanaf het paard naar Aereon. “Jij, jongeman, moet nu naar huis gaan en je klaar maken voor de reis. Pak wat spullen en zorg dat je wat eten bij je hebt. Wij zullen een paar dagen van huis zijn. Ik moet nu eerst wat doen. Ik kom je over een uur bij de herberg ophalen.” En zonder op een verder reactie te wachten gaf Grimwold zijn paard de sporen en verdween in de richting van het woud.
Aereon rende zo snel hij kon naar de herberg. Hij was enerzijds verbaasd over wat er net allemaal was gebeurd en anderzijds ontzettend opgewonden: hij mocht mee naar de Grote Stad. De Stad was wel twee dagen reizen en Aereon was zelf nog nooit verder dan de rivier achter de boerderij geweest. Hij zou de komende dagen meer van het rijk te zien krijgen dan veel van de andere Feeën die in het dorp woonden. De meesten waren zelfs nog nooit bij de boerderij geweest. Plotseling maakte het gevoel van opwinding plaats voor angst. Aereon herinnerde zich de uitdrukking op het gezicht van Grimwold. Hij had heel ernstig gekeken en scheen zich zorgen te maken over het kleine mannetje. Had Aereon iets gedaan dat veel erger was dan alleen maar het stelen van een appeltje? Al piekerend bereikte Aereon de ladder van de herberg. Hij klom omhoog en sprintte naar zijn kamer om kleding te pakken voor een paar dagen. Al na een paar minuten was hij klaar voor vertrek en liep hij maar naar de gelagkamer om zijn ouders te informeren.
Zijn vader keek hem wat ongelovig aan. “Dus als ik het goed begrijp wil Grimwold dat jij met hem naar de Grote Stad gaat, omdat een klein lelijk mannetje jou verteld heeft dat je een van zijn appels moest eten? Ik snap het niet en er komt ook niets van in. Veel te ver en veel te gevaarlijk.” Aereon zat wat ineengezakt in zijn stoel. De hele spanning en opwinding van een paar minuten geleden waren in een klap verdwenen. “Maar vader...” “Nee is nee en daarmee uit.” Zijn vader stond op uit zijn stoel en liep weg richting de bar. Zijn moeder had het hele gesprek stil in een hoekje zitten luisteren en in de vlammen van de haard gestaard. Zodra haar man opstond stond zei ook op en liep achter hem aan. Een paar tellen stonden ze daar achter de bar te praten en toen liep Aereon's vader terug naar de haard. “Die Grimwold... zal hij goed voor je zorgen?” “Ja vader, hij is een betrouwbaar man.” Even was het stil. “Goed dan. Als die man vind dat jij mee moet zal dat ook wel ergens goed voor zijn.” Aereon wou op springen van vreugde en zijn vader omhelzen. “Bedankt vader” Zijn vader liep weer naar de bar en gromde: “Bedank je moeder maar.”
Grimwold reed in volle galop door het oude woud. Het begon al aardig te schemeren en het werd steeds moeilijker om het pad te onderscheiden in het slechte licht. In zijn hoofd raasden de gebeurtenissen die net hadden plaatsgevonden en nog moesten gebeuren voorbij. Hij had haast maar kon niet vinden wat hij zocht. Hij kende het oude woud alsof het zijn eigen achtertuin was, maar het leek hier in een paar dagen plots te zijn verandert. Het bladerdak was dichter geworden en de fleurige en geurige bloemen hadden moeite met overleven terwijl ze overwoekerd werden door mos en klimop. Een donkere gloed hing over het bos. Slechte voortekenen. Dacht Grimwold. Als dit zo doorgaat komt de Duisternis veel sneller in opmars dan ik had verwacht. We moeten haast maken. Hij trok zijn paard vol aan de teugels en keerde om. Hij moest zo snel hij kon terug gaan en Aereon ophalen bij de herberg. De situatie was veel erger dan hij in eerste instantie had verwacht.
Aereon stond allang klaar toen Grimwold hem eindelijk op kwam halen bij de herberg. Zonder echt iets te zeggen sprong hij achterop het paard en reden ze samen weg de schemer in. Een paar uur achtereen reden ze zonder wat te zeggen. Aereon keek zijn ogen uit. Hoe verder ze kwamen hoe meer nieuwe planten en dieren hij zag. Ze kwamen over heuvels en langs kleine kabbelende stroompjes. Alles leek hier zoveel anders dan thuis. Behalve de sterren. Aereon zag dezelfde sterren als waar hij 's avonds na het werk naar zat te staren. Hij herkende ze en genoot van hun aanblik tot hij langzaam aan in slaap viel achterop het paard dat rustig doordraafde.
Tegen middernacht hield het tweetal op met rijden. Grimwold het een groot zeil meegenomen die hij tussen twee bomen spande, zodat hij en Aereon eronder konden slapen. Als het dan zou gaan regenen zouden zij tegen de het meeste water beschermd worden. Aereon had het grootste deel van de reis achterop liggen slapen en voelde zich niet zo moe. Hij zat vol met vragen die hij aan Grimwold wilde stellen, maar die had al snel een deken uit zijn zadeltas gepakt en zich er helemaal in gewikkeld. Hij lag nu een eindje verderop met zijn rug naar Aereon toe, zodat hij niet zeker wist of Grimwold al sliep of niet. Het duurde echter niet lang of de vermoeidheid sloeg ook bij Aereon weer toe. Hij gaapte nog even diep en viel toen in diepe slaap vol met dromen.
De volgende morgen maakte Grimwold Aereon al weer vroeg wakker. De zon was nog amper op en zelfs de vogels lagen nog warm in hun nestjes. “We moeten nu vertrekken als we voor het vallen van de avond de Stad willen bereiken.”, zei hij. Zonder te klagen raapte Aereon zijn spullen bij elkaar en klom hij weer achterop het paard. Naarmate de ochtend vorderde liet het tweetal de heuvels steeds verder achter zich en maakten die plaats voor lang gestrekte open velden met aan weerszijden weelderige bossen. Zo halverwege de ochtend hield Grimwold voor het eerst halt om wat te eten en het paard te laten rusten. Hij haalde uit zijn zadeltas een homp brood die hij in tweeën brak en waarvan hij een helft aan Aereon gaf. Die haalde de kaas tevoorschijn die hij van zijn vader had meegekregen en deelde die op zijn beurt met Grimwold. Stilletjes aten de twee van hun kaas en brood totdat Aereon's nieuwsgierigheid het won van zijn teruggetrokkenheid en hij vragen begon te stellen. “Waarom moeten we eigenlijk naar de Grote Stad? Wat voor verschrikkelijks is er gebeurt? En wie was dat kleine mannetje die mij zei dat ik een appel moest nemen?” Grimwold keek omhoog, alsof hij bedacht of hij antwoord zou geven of niet, en kauwde ondertussen rustig door. Hij nam daarna nog een hap en een grote slok water uit de waterzak die hij had meegenomen voordat hij sprak. “Ik kan je niet alles vertellen, omdat ik zelf ook nog niet alles begrijp, jongeman. Een hoop moet nog duidelijk worden uit ons gesprek met de koningin, maar wat ik je wel durf te zeggen is dat het mannetje met wie je sprak waarschijnlijk een Imp is.” “Maar wat is dat dan een Imp? En waarom moest ik van hem een appel eten?” Grimwold keek Aereon geërgerd aan. “Wil je nou dat ik het je vertel of niet? Praat niet door me heen!” Aereon hield zich snel stil en keek Grimwold verontschuldigend aan. “De precieze redenen van de Imp ken ik niet, maar ik weet wel dat een Fee uit zichzelf geen kwaad kan doen. Stelen, liegen en bedriegen zijn eigenschappen die een Fee niet bezit, tenzij hij deze aangereikt krijgt van een ander wezen. Het lijkt erop dat de Imp jouw heeft willen besmetten met het kwaad.” “Maar waarom dan?” “Jaren gelden, toen ik nog jong was, was er een groep Demonen die de Feeën met het kwaad besmetten. Al snel begonnen de Feeën elkaar te besmetten met het kwaad en er heerste chaos in alle uithoeken van het rijk. Die chaos noemden wij de Duisternis en we vreesden dat alles verloren was. Niet alleen de Feeën maar alle planten en dieren werden door de Duisternis beïnvloed en een schaduw viel over het rijk. Demonen en andere duistere wezens vielen het rijk binnen en plunderden alles wat ze maar vinden konden. Na lange jaren kwam er een Fee op de troon die niet door de Duisternis was beïnvloed en met veel moeite wist hij de Demonen te verdrijven en de vrede keerde terug in ons rijk.” “En wat gebeurde er dan met de Duisternis?” “Niemand weet het precies. Sommigen zeggen dat de duisternis slaapt en wacht tot iemand het wakker maakt om dan heftiger dan ooit toe te slaan anderen zeggen dat de Duisternis voorgoed is verdwenen en dat het rijk nooit meer door zoveel onheil zal worden getroffen.” Aereon dacht diep na. Hij had nog nooit eerder van de Duisternis gehoord en kon het moeilijk begrijpen. Konden Feeën echt verlijd worden tot het kwaad? En was hij echt besmet door de Imp? “Maar als ik nu besmet betekent dat dat de Duisternis nu weer terug komt?” “Ik weet het niet. Maar zolang jij niet verder aan het kwaad wordt blootgesteld is er nog hoop.” Terwijl Grimwold dit zei kon Aereon de angst en de twijfel van zijn gezicht aflezen. Blijkbaar dacht hij er zelf toch anders over en was dat simpele stelen van een appeltje een veel grotere ramp dan Aereon ooit had gedacht.
De rest van de ochtend en de ook de middag sprak het tweetal niet meer over de Duisternis of over de gebeurtenissen van de afgelopen paar uur. Grimwold keek Aereon niet meer aan en scheen geen aandacht te hebben voor de jongen die ietwat verslagen bij hem achter op het paard zat. Ze reden door zonder te stoppen en tegen het einde van de middag deden alle spieren in Aereon's lichaam pijn. Nog nooit eerder had hij zo lang op een paard gezeten en zijn armen en benen waren volledig verkrampt. Hij vroeg zich af of hij ooit nog normaal zou kunnen lopen en wou niets liever dan naar huis om lekker op zijn zachte matras in slaap te vallen. Pas later, tegen het vallen van de avond, kwam er een lichtpuntje in de zware en vermoeiende reis. Achter dat beeld van eindeloze vlakten waren in de verte dan eindelijk de muren van de Stad te zien. Het was indrukwekkender dan Aereon ooit had kunnen dromen. Enorme stenen muren met poorten die misschien wel hoger waren dan de bomen in het dorp. En ook 's avonds, toen de twee de Stad binnenreden, keek Aereon zijn ogen uit. De gebouwen die binnen de muren stonden waren ook allemaal gebouwd van steen en in de hele wijde omtrek was geen boom te bekennen. Het was zo anders van thuis als maar kon zijn. Ze reden een stukje verder door de stad totdat ze kwamen bij een wat kleiner stenen huis waarvoor een houten bord stond met daarop in slordige letters Herberg geschreven. Grimwold stapte af en bond de teugels van het paard om een paaltje die vlak bij de ingang van de herberg stond. “Het is nu te laat om nog naar het paleis van de koningin te gaan”, zei hij tegen Aereon, “We zullen hier vannacht overnachten en morgenochtend naar het paleis gaan.” Grimwold en Aereon liepen door het lage deurtje naar binnen en kwamen in een zo goed als lege gelagkamer. Aereon keek rond en zag dat de kamer bestond uit voornamelijk klein donker houten tafeltjes en stoelen die de slecht verlichte kamer nog donkerder deden lijken. De bar was ook lager dan normaal en tot zijn verbazing stond er niet een Fee maar een van de vele Gnoom soorten achter de balie. Verbaasd keek Aereon naar Grimwold. “Ik wist niet dat er ook andere volkeren in het rijk woonden?!” fluisterde hij. “Jazeker”, antwoordde Grimwold, “in de Stad wonen veel verschillende volkeren. Feeën en Gnomen, maar ook Hobgoblins en zelfs een paar Impen.” Hij liep naar de balie en praatte wat met de Gnoom die steeds nieuwsgierig Aereon's kant op keek. Hij gaf Grimwold een sleutel en die wenkte Aereon dat hij mee moest lopen. Samen liepen ze door een muf ruikende gang met aan het einde slechts één deur. Grimwold opende de deur met de sleutel die hij had gekregen en liep naar binnen. Het kamertje was klein en er stonden twee bedden stijf tegen de muur gedrukt. “Nou”, zei Grimwold, “Het is niet veel, maar nog altijd beter dan buiten in de kou.” Aereon dook op een van de twee bedden en viel snel in een diepe slaap. Hij moest nu eerst bijkomen van al die nieuwe indrukken en de gebeurtenissen van de afgelopen twee dagen.
Re: Mijn NaNoWriMo Project
Je weet misschien wel dat ik geen fan ben van Fantasy, maar dit stuk maakt mij enthousiast! Echt goed. Ik krijg net zo'n gevoel als toen ik de Harry Potter boeken las. Totaal ander verhaal natuurlijk, maar je schrijfwijze en beschrijvingen hebben iets weg van Rowling. Ik moest wel even slikken bij het lezen van de vleugels, maar dat pakte je uiteindelijk toch goed aan.
Ga zo door zou ik zeggen. Doe vooral je best op de achtergrond van het verhaal, dat is wat Harry Potter en Lord of the Rings zo goed maakte. Ben benieuwd naar de rest.
P.S Die namen vind ik geweldig. Aereon. Zeldzaam goed.
Ga zo door zou ik zeggen. Doe vooral je best op de achtergrond van het verhaal, dat is wat Harry Potter en Lord of the Rings zo goed maakte. Ben benieuwd naar de rest.
P.S Die namen vind ik geweldig. Aereon. Zeldzaam goed.
richard- Aantal berichten : 28
Registratiedatum : 14-09-09
Leeftijd : 32
Woonplaats : Utreg
Re: Mijn NaNoWriMo Project
Ik heb het gelezen (vind ik op zich al een prestatie omdat je nog geen naam hebt gemaakt)
For a starter, ik zou meer bijwoorden gebruiken, kijk eens wat vaker omhoog om te zien of de lucht nog wel blauw is. Omschrijf het uiterlijk van Calissa gewoon in een paar regels, en dan later weer een paar regels.
iets positiefs, even zien: uiterlijk van de hoofdpersoon is het enige uiterlijk wat je lekker vaag moet houden zodat de lezer zich kan identificeren met de hoofdpersoon. (niet hebben van de vleugels kan heel snel voor mensen hun diepgewortelde wens lijken)
puntje van kritiek, "Je hartenwens". "de Imp" ziet er slecht uit en voelt slecht. hij hoeft niet mooi te zijn maar maak hem dan op z'n minst schattig en knuffelbaar. Verder, vind meer woorden om Aereon te omschrijven (hij, de jongen, rotjong, belhamel, ik) de lezer is niet zo dom dat ze niet kunnen uitvogelen wie je bedoelt. Tevens gaf je her en der te veel overbodige informatie over de steen waar de fee wel eens op klimt. Ik weet het, met links zeg ik dat je meer moet omschrijven, en met rechts zeg ik je dat je te veel zegt. Zoek het nuttige en geef omschrijvingen laat de rest achterwege.
Denk om je grammaticale Alinea's, nieuw persoon, nieuw onderwerp, en om het overzichtelijk te maken, bij iedereen die wat zegt een nieuwe alinea beginnen.
Callisa doet met op een of andere manier aan iemand denken. (met haar gave om onder werk uit te komen, kan alleen niet meer op zijn naam komen)
Hij/zij perspectief, dat vind ik persoonlijk uitgemolken, probeer te wisselen en te spelen met de perspectieven. Ik-perspectief, alwetende verteller, personaal perspectief. Laat dat rustig afwisselen in flash-backs of hoofdstukken of op momenten van eenzaamheid van de hoofdpersoon. Je snapt vast wel wat ik bedoel.
nog 2 kritische puntjes, zitten de vleugels van Grimwold niet in de weg tijdens het paardrijden. (leuk aan fantasy om het zelf uit te mogen zoeken, maar gaat vliegen niet sneller dan paardrijden?)
En Aereon die wel op een paard kan springen maar niet uiit eeen boom dat is echt een superman actie
For a starter, ik zou meer bijwoorden gebruiken, kijk eens wat vaker omhoog om te zien of de lucht nog wel blauw is. Omschrijf het uiterlijk van Calissa gewoon in een paar regels, en dan later weer een paar regels.
iets positiefs, even zien: uiterlijk van de hoofdpersoon is het enige uiterlijk wat je lekker vaag moet houden zodat de lezer zich kan identificeren met de hoofdpersoon. (niet hebben van de vleugels kan heel snel voor mensen hun diepgewortelde wens lijken)
puntje van kritiek, "Je hartenwens". "de Imp" ziet er slecht uit en voelt slecht. hij hoeft niet mooi te zijn maar maak hem dan op z'n minst schattig en knuffelbaar. Verder, vind meer woorden om Aereon te omschrijven (hij, de jongen, rotjong, belhamel, ik) de lezer is niet zo dom dat ze niet kunnen uitvogelen wie je bedoelt. Tevens gaf je her en der te veel overbodige informatie over de steen waar de fee wel eens op klimt. Ik weet het, met links zeg ik dat je meer moet omschrijven, en met rechts zeg ik je dat je te veel zegt. Zoek het nuttige en geef omschrijvingen laat de rest achterwege.
Denk om je grammaticale Alinea's, nieuw persoon, nieuw onderwerp, en om het overzichtelijk te maken, bij iedereen die wat zegt een nieuwe alinea beginnen.
Callisa doet met op een of andere manier aan iemand denken. (met haar gave om onder werk uit te komen, kan alleen niet meer op zijn naam komen)
Hij/zij perspectief, dat vind ik persoonlijk uitgemolken, probeer te wisselen en te spelen met de perspectieven. Ik-perspectief, alwetende verteller, personaal perspectief. Laat dat rustig afwisselen in flash-backs of hoofdstukken of op momenten van eenzaamheid van de hoofdpersoon. Je snapt vast wel wat ik bedoel.
nog 2 kritische puntjes, zitten de vleugels van Grimwold niet in de weg tijdens het paardrijden. (leuk aan fantasy om het zelf uit te mogen zoeken, maar gaat vliegen niet sneller dan paardrijden?)
En Aereon die wel op een paard kan springen maar niet uiit eeen boom dat is echt een superman actie
De Hertog- Aantal berichten : 97
Registratiedatum : 11-09-09
Woonplaats : Wageningen
Re: Mijn NaNoWriMo Project
De Hertog schreef:Ik heb het gelezen (vind ik op zich al een prestatie omdat je nog geen naam hebt gemaakt)
For a starter, ik zou meer bijwoorden gebruiken, kijk eens wat vaker omhoog om te zien of de lucht nog wel blauw is. Omschrijf het uiterlijk van Calissa gewoon in een paar regels, en dan later weer een paar regels.
iets positiefs, even zien: uiterlijk van de hoofdpersoon is het enige uiterlijk wat je lekker vaag moet houden zodat de lezer zich kan identificeren met de hoofdpersoon. (niet hebben van de vleugels kan heel snel voor mensen hun diepgewortelde wens lijken)
Dat was ook min of meer mijn insteek. Het verhaal moet symbolisch gaan over zoeken naar je lot/roeping die gesymboliseerd worden door de vleugels (eigenlijke typische tiener bullshit). Ik probeerde al wat omschrijvend te werken, maar het voelt al snel aan als te veel. Vandaar dat het misschien wat weinig is. Ik ben nou eenmaal geen Tolkien en beschik niet over zijn omschrijvende gaven.
De Hertog schreef:puntje van kritiek, "Je hartenwens". "de Imp" ziet er slecht uit en voelt slecht. hij hoeft niet mooi te zijn maar maak hem dan op z'n minst schattig en knuffelbaar.
Dat is het nadeel van gebruik maken van reeds bekende mythologische wezens: een Imp is een Imp daar kan ik niets liefs of schattigs van maken. Dat zou net zoiets zijn als een knuffelbare Draak of schattige Trol (hoewel trollen nog best schattig kunnen zijn )
De Hertog schreef:Verder, vind meer woorden om Aereon te omschrijven (hij, de jongen, rotjong, belhamel, ik) de lezer is niet zo dom dat ze niet kunnen uitvogelen wie je bedoelt. Tevens gaf je her en der te veel overbodige informatie over de steen waar de fee wel eens op klimt. Ik weet het, met links zeg ik dat je meer moet omschrijven, en met rechts zeg ik je dat je te veel zegt. Zoek het nuttige en geef omschrijvingen laat de rest achterwege.
Hmm das wel een goeie... Ik gebruik zijn naam expres regelmatig zodat het niet een en al gehij wordt. Maar kan inderdaad ook nog andere beschrijvende woorden gebruiken.
De Hertog schreef:Denk om je grammaticale Alinea's, nieuw persoon, nieuw onderwerp, en om het overzichtelijk te maken, bij iedereen die wat zegt een nieuwe alinea beginnen.
Callisa doet met op een of andere manier aan iemand denken. (met haar gave om onder werk uit te komen, kan alleen niet meer op zijn naam komen)
Hij/zij perspectief, dat vind ik persoonlijk uitgemolken, probeer te wisselen en te spelen met de perspectieven. Ik-perspectief, alwetende verteller, personaal perspectief. Laat dat rustig afwisselen in flash-backs of hoofdstukken of op momenten van eenzaamheid van de hoofdpersoon. Je snapt vast wel wat ik bedoel.
nog 2 kritische puntjes, zitten de vleugels van Grimwold niet in de weg tijdens het paardrijden. (leuk aan fantasy om het zelf uit te mogen zoeken, maar gaat vliegen niet sneller dan paardrijden?)
En Aereon die wel op een paard kan springen maar niet uiit eeen boom dat is echt een superman actie
En ja vliegen gaat sneller dan paardrijden, maar Aereon kan nou eenmaal niet vliegen en Feeën zijn niet sterk genoeg om anderen op hun rug te dragen, vandaar het paard.
Re: Mijn NaNoWriMo Project
Artemis schreef:En ja vliegen gaat sneller dan paardrijden, maar Aereon kan nou eenmaal niet vliegen en Feeën zijn niet sterk genoeg om anderen op hun rug te dragen, vandaar het paard.
Quote Lord of the Rings The two towers (film) (in Rohan vlak voor dat luizige dorpje valt en moederfiguur haar twee kinderen op een paard zet en wegstuurd om alarm te slaan. "you go faster with just the two of you" Als er zo'n haast geboden is dan is het toch makkelijker om naast dat paard te gaan vliegen en tegelijkertijd het paard te leiden??? Waarom een extra last veroorzaken?
De Hertog- Aantal berichten : 97
Registratiedatum : 11-09-09
Woonplaats : Wageningen
Schrijvers :: Café :: Eigen Werk
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
|
|