Het land Linnitah
3 plaatsers
Schrijvers :: Café :: Eigen Werk
Pagina 1 van 1
Het land Linnitah
Graag jullie commentaar en ideeen.
Ik ben een beetje vastgelopen - het is de bedoeling dat Linnitah uiteindelijk met Aileth, Dior en Diors voorlopig naamloze broer in de hoofdstad Morinn terecht komt (dat is in ieder geval de volgende stap). Iemand een idee hoe dat kan gebeuren? Hm...
De laatste paar alinea's haal ik waarschijnlijk helemaal weg, die waren onderdeel van een doodlopend pad.
Ook (voor iedereen behalve Richard, die het verhaal al wel kent en ook wel weet hoe het land eruit ziet): is het een beetje duidelijk hoe Elibann zo'n beetje in elkaar steekt, geografisch gezien? Iemand de moed om een kaartje te painten?
O ja - ik weet dat ik gezegd heb dat ik zinloze Elfs klinkende woorden haat, en dat is ook zo. Ik ben bezig een logica te verzinnen om ze minder zinloos te maken
22-9
23-9
25-9
Ik ben een beetje vastgelopen - het is de bedoeling dat Linnitah uiteindelijk met Aileth, Dior en Diors voorlopig naamloze broer in de hoofdstad Morinn terecht komt (dat is in ieder geval de volgende stap). Iemand een idee hoe dat kan gebeuren? Hm...
De laatste paar alinea's haal ik waarschijnlijk helemaal weg, die waren onderdeel van een doodlopend pad.
Ook (voor iedereen behalve Richard, die het verhaal al wel kent en ook wel weet hoe het land eruit ziet): is het een beetje duidelijk hoe Elibann zo'n beetje in elkaar steekt, geografisch gezien? Iemand de moed om een kaartje te painten?
O ja - ik weet dat ik gezegd heb dat ik zinloze Elfs klinkende woorden haat, en dat is ook zo. Ik ben bezig een logica te verzinnen om ze minder zinloos te maken
22-9
- Spoiler:
- Het land Linnitah
Vlak voor het opkomen van de zon, in de paarsgrijze schemering die het aanbreken van de dag aankondigde, was het gefluit van een vogel te horen. Het beestje zat op een tak van een immense, oude eik en verdedigde met schelle tonen zijn territorium tegen de stilte. Het geluid weerklonk verder door het woud dan op dit moment in het halfduister te kijken was, en de eenzame vogel leek het enige dier te zijn dat op dit vroege tijdstip, nog voor de dageraad, wakker was geworden of zelfs maar bewoog.
Maar hoor! Na enkele minuten krijgt het bijval van een andere vogel - niet al te ver weg - deze zit iets hoger, in een al even oude boom, en wipt op en neer op een van de jongere, dunnere takken. Niet lang daarna is van verderop nog een lied te horen, en nog een, en na enkele seconden voegt zich nog een vogel bij het groeiende koor.
De zon brak door de nevel heen en stralen licht, nog koud aanvoelend in de kille ochtend, vielen op het bladerdak en verlichtten het woud met een warme gele gloed. Van alle kanten kwamen nu de geluiden van zingende vogels: zij wedijverden met elkaar om de hoogste tonen en de snelste ladders, duikelden van de toppen naar beneden achter kleine vliegende insecten aan om vervolgens vanaf een andere tak te spieden naar een nieuwe prooi. Op de zachte, met bladeren en mos bedekte ondergrond van het bos ontstond ook steeds meer beweging: uit een vrijwel onzichtbaar gat in de grond kwam een muis gekropen, een egel bewoog in zijn nest. Konijnen verschenen en begonnen de jonge scheuten van opkomende planten te eten.
De zon werd snel feller en ook wat warmer, en mist steeg als dunne sliertjes rook op boven de bomen. Het oude woud strekte zich naar alle kanten uit, haast zo ver als het oog kon zien: in het verre zuid-oosten waren de grijze shilouetten van bergtoppen te onderscheiden. Nergens is ook maar enig teken van menselijk leven te herkennen: dit gebied is niet bewoond, geen mens heeft de afgelopen tijd hier de wildernis verstoord.
Maar aan de plots in spanning omhoog gestoken kopjes van de konijnen te zien komt daar zeer binnenkort verandering in - ja, inderdaad, terwijl de knaagdieren snel de bescherming van hun hol weer opzoeken voegt een nieuwe stem zich bij het nu haperende koor van vogels. De stem van een mens, de stem van een jonge vrouw, zij zingt zachtjes maar met heldere stem terwijl ze de lage begroeiing handig ontwijkt en met een flinke pas door het bos wandelt. Eerst is ze niet goed te zien, verborgen door de kap van haar donkere mantel, maar de nieuwe, meer aangename warmte doet haar even stoppen en met haar ene hand trekt zij de capuchon van haar hoofd af en kijkt naar boven, waar het licht door de dikke laag bladeren schemert.
Haar haren zijn lichtbruin, haast donkerblond, en hangen los langs haar gezicht naar beneden, haar ogen zijn grijs: zij lijkt alleen te zijn. Op haar rug draagt ze een tamelijk groot pak aan twee banden die elkaar op haar borst kruisen en in haar hand houdt ze een gladde houten staf waar ze op leunt als ze naar voren buigt om haar schouders even te ontlasten. Ze draagt stevige leren laarzen en beschermende wikkels rond haar knieën, en haar gezicht ziet er wat groezelig uit.
Deze jonge vrouw, net geen kind meer, heette Linnitah, dochter van een van de Raadsheren van de Keizer. Al het land dat zij zou kunnen zien als ze klom tot in de top van een van de hoge bomen, de grillige zuidwestelijke bergen daargelaten, hoorde bij het Keizerrijk dat haar vader hielp te besturen: het Keizerrijk Elibann. De Keizer regeerde over het land vanaf de noordelijke zeeën tot de bergen in het westen, grensde in het oosten aan gele vlakten van Dilië en in het zuiden aan de onbewoonde, wilde Khrusische regenwouden. Sinds het begin van de tijd was dit land van hun volk geweest, sinds Eliah het aan haar kinderen had gegeven, een prachtig land, prachtig en verschrikkelijk.
Het noorden was koud en onherbergzaam, vaak bedekt met een dunne laag sneeuw - hier groeiden de altijdgroene bomen zoals de den en hulst in grote aantallen. De zuidelijke helft van het land was gematigder van klimaat, compleet bedekt door oeroude loofbomen en struiken: in het uiterste zuiden werd het zomers soms zelfs wat je heet zou kunnen noemen. Het oosten van het land was ook zwaar bebost, en daar werd het woud af en toe afgewisseld door schitterende maar verraderlijke moerassen, waar ceders en berken groeiden. Het zuiden was meer heuvelachtig, maar over het algemeen was Elibann een vlak, glooiend en goed begaanbaar terrein, vriendelijk op het koude noordelijke weer na.
Het meisje dat zich een weg baande door het bos was werkelijk minder ver van huis dan je zou denken. Een kleine dagmars naar het noorden lag een middelgrote stad, Elbroch, van waaruit haar vader de omliggende landen bestuurde uit naam van de Keizer - zij zou daar rond het vallen van de nacht zeker wel aankomen.
Zij hield van de stilte en de groene schemer van het bos. Ze prefereerde het boven de bedrijvige drukte van het centrum van Elbroch, waar handelaren afkomstig van de zeeën en de buursteden Torann en Ellor hun koopwaar aanprezen en karren af en aan reden. Vaak maakte ze, alleen, lange tochten naar het zuiden waar geen andere steden lagen, nauwelijks wegen ook, en de natuur ongeschonden en puur was. Haar vader zuchtte soms, had misschien gehoopt op een meer werelds kind, maar zo was de natuur van Linnitah nu eenmaal. Zij fantaseerde graag, was geïnteresseerd in de oude vertellingen en legenden en hield van het avontuur. Zij had enkele vrienden en vriendinnen en, zoals het de dochter van een Raadsheer past, veel goede kennissen, maar slechts weinigen stonden haar na aan het hart. Haar twee oudere zussen Olenne en Gerwenn waren van een compleet ander karakter en met hen had ze nooit een hechte band gevoeld: zij waren volledig op hun gemak in de hogere kringen, konden geweldig keuvelen - ja, zij waren zelfs reeds getrouwd met zonen van mannen en vrouwen van aanzien. Haar jongere zus Dotha had een goed verstand en rappe tong en voor haar lag er duidelijk een mooie toekomst in de politiek in het verschiet: haar jongere broer was al even gedistingeerd en, hoewel hij pas dertien was, was hij in de vorige herfst verhuisd naar Morinn om een plaats in te nemen aan het Keizerlijk hof.
Met de tweelingen van Meester Betar had zij het altijd goed kunnen vinden, en zij vergezelden haar soms op haar tochten, en zij had een vertrouwelinge gevonden in haar kamermeisje Aileth, maar anderen aan wie zij haar gedachten toevertrouwde waren op één hand te tellen. Graag had zij meer vriendinnen gehad, maar zij aarzelde altijd om het achterste van haar tong te laten zien: zelden werden haar gedachtengangen gewaardeerd en ze had geleerd om meer gereserveerd te zijn tegen vreemden. Een van de redenen dat ze er van hield zich terug te trekken in de bossen was dat zij er niet van hield zich anders voor te doen dan ze was. Zij voelde zich in Elbroch alsof ze op een weids, bloeiend veld stond dat bol stond van de verlokkingen van het leven en het avontuur, en alsof zij toch, door onzichtbare muren, op het verdorde stuk gras gehouden werd waarop zij haar hele leven al had doorgebracht. Het was niet de bedoeling van haar familie om haar zich zo te laten voelen: ze was er zeer zeker van dat haar moeder zielsveel van haar hield, net zoals haar vader. Maar het was duidelijk dat haar beide ouders haar vaak niet begrepen. Als het meisje zich soms uitte en sprak over haar verlangen om voorbij de grenzen van het Keizerrijk te reizen, of over een oude legende die zij ontdekt had, en dan omhoog keek naar haar ouders, een enthousiast antwoord verwachtend, dan werd zij toch nog altijd verrast door hun vervreemde gezichten.
De vrouw liep door zonder lang te stoppen tot zij de zon boven haar door de bladeren zag schemeren. Ze vond een glooiing waarop zij het zich gemakkelijk kon maken. Toevalligerwijs stonden er hier wat minder bomen, het groene dak van het bos was minder dik en de atmosfeer leek minder stoffig. De zon viel op deze helling hier en daar zelfs helemaal tot op de blaren op de grond, alsof de kleine heuvel besprenkeld was met druppels champagne, en zij koesterde haar besmeurde gezicht in de warmte. Dan pakte zij uit het grote pak dat zij op haar rug gedragen had een kleiner pakketje, een leren lap waarin een vierkant brood gewikkeld zat, en scheurde er met haar handen een flink stuk af. Zij at het met smaak op - het was niet meer helemaal vers, enkele dagen oud, maar nog altijd wat verser en zeker veel lekkerder dan jij of ik gewend zijn, en zij had sinds haar ontbijt die ochtend, in de duisternis, niets meer gehad. Zij dronk uit haar waterfles, voor de helft al leeg, en knabbelde op een handvol hazelnootjes terwijl ze haar benen strekte en haar schouders optrok.
Ze wist dat zij weldra thuis zou zijn en het vooruitzicht lokte haar en stootte haar af: hoewel zij hoofdzakelijk ging vanwege haar verplichtingen tegenover haar vader en de stad had zij in de afgelopen drie dagen ook het gezelschap van haar moeder en Aileth gemist. Daarbij had de oudere van de tweelingen van Meester Betar, Dior, haar verteld over een interessant nieuw verhaal dat hij had gevonden in de kleine privé-bibliotheek die zijn vader door de jaren heen bijeen gesprokkeld had op de bovenste verdieping van hun huis, en zij wilde het graag lezen. Daarom had zij de hele dag doorgelopen zonder zichzelf al te veel rust te gunnen, maar deerde het haar nu ook niet om een moment te genieten van de warmte van de zon en de koelere atmosfeer die hier toch scheen te zijn.
Na enkele minuten stond zij op en hees het pak weer op haar rug aan het ene hengsel en knoopte vervolgens het andere vast, zodat het pakket in evenwicht werd gehouden. Zij oriënteerde zich even. Toen ze zag uit welke richting zij gekomen was draaide zij zich om en begon, wederom in een stug tempo, te lopen, stap na stap op weg naar Elbroch. Waar zij toch zeker rond het vallen van de nacht wel aan zou komen.
Inderdaad zag zij iets voor zonsondergang de eerste tekenen die erop wezen dat zij weer in de bewoonde wereld terecht aan het komen was. Om een tak van een boom was lange tijd geleden een touw gebonden, waarom was niet meer te achterhalen: het was afgesleten of -gesneden vlak onder de knoop. Zij zag een oude leren riem liggen, weggegooid misschien door een ruiter die hier langsgekomen was. Ook vond zij een knoop die van iemands blouse of broek gesprongen moest zijn. Na nog een half uur kruiste een dun pad haar weg, zij kende het wel: zij had het zelf soms gebruikt. Ze volgde het, een flauwe bocht beschrijvende in noordelijke richting en kwam uiteindelijk uit op een karrenspoor. De eerste boerderijtjes verschenen: verscheidene omheinde lappen ontboste grond sloten de kleine, overwegend houten huisjes in.
Door de continue mosgroei was het veel werk om de velden te onderhouden, maar het was goed mogelijk om hier in het eigen onderhoud te voorzien en meer. Aalbessen groeiden uitzonderlijk goed aan de randen van deze grote open plekken, net als appelbomen. De boerderijen stonden bekend om hun heerlijke fruitmoes en droogden vaak een gedeelte van de oogst om in de winter te gebruiken of te verkopen, als de aanvoer van vers fruit was gestopt. Bij haast ieder huisje scharrelden kippen rond, die in rennen werden gehouden om hen te beschermen tegen de vossen en marters van de bossen. De meeste boeren hielden hiernaast een of twee koeien die zij op een aangelegd grasveld lieten grazen, en zij konden boter en kaas maken. De beesten werden zelden tot nooit geslacht: Eliah had haar kinderen bevolen respectvol om te gaan met dieren en de inwoners van het Keizerrijk aten zeer weinig vlees. Om die reden was de cultivatie van notenbomen en -struiken rond de boerderijen in de zuidelijkere contreien zeer populair: ze gedijden goed in de half-warmte van het woud en voorzagen de wijde omtrek van extra eiwitrijk voedsel.
Het meisje plukte wat aalbessen van een tak die tussen de planken van de ruwe omheining heen groeide om onderweg op te eten. Enkelen scheurden terwijl ze hen lostrok bij de top en besmeurden haar handen wat met hun rode, plakkerige sap: de rest stopte ze één voor één in haar mond, genietend van de zuurzoete smaak terwijl ze langs nog meer huisjes trok: ze begonnen steeds dichter op elkaar te staan. De velden van de ene boerderij grensden steeds vaker aan de landen van de volgende, en zij kwam wat mensen tegen. Sommigen droegen ook pakken op hun rug, anderen rolden een karretje voor zich uit of achter zich aan, of droegen kooitjes met pluimvee met zich mee. De geuren van het avondeten van de bewoners vulden haar neus en ze voelde haar maag rommelen, maar ze stopte niet om het laatste stuk brood uit haar pakket te halen. Zij wist dat ze weldra de randen van de stad zou bereiken en vanaf daar was het niet ver meer naar haar huis. Aileth was een geweldige kokkin en zou graag nog wat voor haar bereiden dat duizendmaal lekkerder zou zijn dan het droge brood. Tot ze daar was plukte zij van takken die zij voorbij liep besjes of nootjes en éénmaal gapte zij een appel van een boom wiens takken de hele weg overspanden. Juist op het moment dat zij zich opmaakte voor de sprong liep de forse boerenvrouw haar huis uit om het poortje van het kippenhok te sluiten: zij zag Linnitah opspringen, nam enkele grote stappen haar richting uit en joeg het meisje weg met een boos oi!. De jonge vrouw rende op haar lange benen een flink stuk tot zij de vrouw niet meer kon zien, gehinderd door de grote tas op haar rug, maar met de appel veilig verborgen in de mouw van haar mantel. Daarna liep zij rustiger door, af en toe een hap nemend van de licht zure vrucht, steeds dichter bevolkt gebied intrekkend.
Waar de eerste boerderijtjes veelal lage gebouwtjes waren geweest werd de bebouwing nu steeds hoger, met een tweede verdieping en later zelfs met een derde: de veldjes werden steeds kleiner, daarna vervangen door kleine ommuurde tuintjes en ook die begonnen langzaam te verdwijnen door gebrek aan ruimte. Dit was de rand van Elbroch: achter de ramen van de huizen brandden gezellige lichtjes, rook steeg op uit scheve schoorsteentjes, en net als bij de boerderijen was de lucht vervuld van etensgeuren. Hier was nog behoorlijk wat volk op straat, op weg naar huis of naar een van de kleinere kroegen: sommigen waren inwoners van Elbroch, anderen hadden exotischer kleding aan en kwamen duidelijk uit veraf gelegen streken. De huizen waren nog steeds voor een groot deel gemaakt van hout, direct uit het omliggende woud gehaald: stevige steunbalken vormden het geraamte van het huis en de buitenmuren bestonden meestal uit twee rijen planken met daartussen droog stro voor de isolatie. De nieuwere gebouwen hadden, volgens de laatste trend, echter vaak stenen wanden: hoewel het niet goedkoop was waren deze muren vrijwel onderhoudsvrij en hielden ze de wind beter buiten. De goedkoopste, oudere en meer traditionele optie was het gebruik bewerkte brokken natuursteen, die werden gehaald uit de meest noordelijk gelegen berg, Achbor: hoewel de reus technisch gezien buiten de grenzen van Elibann lag was het toch niet al te ver weg en er waren al lang geleden kleine Elibaanse nederzettingen opgetrokken die bouwmaterialen en prachtige juwelen leverden aan wie ze maar kon betalen. De natuurstenen huizen waren geen zeldzaamheid in Elbroch: zeker de helft van alle panden was uit de grijze stenen opgetrokken. Maar duurder nog dan de ruwe blokken die uit het westen aangevoerd werden waren de stenen die men uit het oosten kon laten komen. De mensen die in dat zompige gebied woonden waren er achter gekomen dat de klei, die zorgde voor de slechte afvoer van het water en de moerasvorming, gedroogd en gebakken konden worden tot perfect gevormde bouwstenen. Deze techniek was nog redelijk nieuw en veel stenen barstten of spatten kapot in het proces: daarbij moesten de bruikbare eindresultaten een zeer lange weg afleggen van de oostelijke moerassen tot het vrij westelijk gelegen Elbroch, wat het geheel een behoorlijk prijzige aangelegenheid maakte. Linnitah en haar familie woonden in een bakstenen huis, maar haar vader was dan ook een man van formaat: verder waren er slechts een stuk of twintig huizen in verschillende rood- en geeltinten gebouwd.
De wegen waren niet al te breed, maar de groteren waren nog altijd breed genoeg om twee door paarden getrokken karren elkaar te laten passeren en vaak beslagen met kleine, glimmend afgesleten ronde stenen. De kleinere straatjes vormden een waar doolhof voor vreemdelingen en liepen kris-kras door elkaar: meestal waren dit simpele zandpaadjes die tussen woonhuizen doorliepen waar nog net wel een stevige handkar over te rollen was. Een buitenstaander zou al na vijf of zes hoeken de weg terug niet meer weten, maar Linnitah was hier opgegroeid en zij wist waar zij was: zij kende en herkende ieder kruispunt en elke bocht. Zij versnelde haar pas als een ezel die haar stal ruikt: ze zigzagde door de straatjes, dan weer links afslaand, dan weer rechts, automatisch de snelste weg naar haar doel kiezend.
Na het zoveelste hoekje om gedoken te zijn kwam zij plots uit op een groot rechthoekig plein, compleet bedekt door vierkante donkergrijze tegels. Hier werd de tweewekelijkse vaste markt gehouden, waarop alle boeren uit de omgeving afkwamen om hun groenten en fruit te verhandelen: ook kon je er melkproducten zoals kaas en yoghurt halen en werden er veel noten verkocht. Met de kuststreek was er een levendige handel in gepekelde en gerookte vis: kabeljauw, haring, heilbot en makreel waren zelfs zo ver van de kust meestal wel te koop. Behalve de primaire producten was er ook bewerkt voedsel te koop: bessen- en notenkoekjes die per stuk of per zak over de toonbank gingen, appel- en andere vruchtenmoes in dikke glazen potten, vruchtenyoghurt en hangop, en ook werden er veel taarten aangeboden, zoete gevuld met vruchten of hartige met een smakelijke groentemix. Aan de verre kant was het grote Waaggebouw te zien, waar bij grote verhandelingen producten in werden gewogen en bij slecht weer op de begane grond enige ruimte was voor kraampjes. Op de eerste verdieping werd vergaderd door de Stadsraad en dat was de werkplaats van Linnitahs vader: de tweede verdieping was gevuld met kasten vol boeken, papieren en annalen, en het meisje was daar vaak te vinden met haar neus in eeuwenoude, stoffige geschriften. De Waag, een gebouw in het hart van de stad: het was een bouwwerk dat ooit opgetrokken was uit grijze blokken Achborsteen, maar inmiddels had het een vaalbruine tint verworven. Al lange jaren was het straatvuil tegen de muren opgetrokken en de inwoners van Elbroch wisten niet anders of dit was de natuurlijke kleur van de Waag.
Behalve de talloze kleinere straatjes die uitkwamen op het plein waren er drie straten van redelijke grootte, die alle drie uitkwamen op de korte kanten van de markt. Aan de ene kant, niet ver van de jonge vrouw af, ontsprong een straat waar ondanks de betegeling diepe voren in de grond waren getrokken door de niet aflatende stroom karren; dit was de Hoofdstraat, die in noordoostelijke richting liep naar Punt en Morinn. Aan de andere kant waren twee even grote wegen te zien, die aan beide kanten van van de Waag begonnen, en die elkaar aan de achterkant van het gebouw weer ontmoetten. Deze wegen werden de Linker- en Rechter Waagweg genoemd, of ook wel simpelweg de Linker en de Rechter; of, als men beide wegen wilde aanduiden, de Waagwegen. Zij leidde oostelijk en zuidelijk: als je haar zeer ver zou volgen zou je via Ellor uiteindelijk uitkomen bij de grenzen met Dilië.
Het meisje stak het plein over en koos de Linker, en nadat deze zich weer bij de Rechter gevoegd had strekte zij haar nek en versnelde haar pas zelfs nog wat: de weg beschreef een flauwe bocht naar rechts en haar voeten struikelden even over een oneffenheid in de bodem. Maar ja! daar had zij toch haar einddoel bereikt: tussen verschillende goed onderhouden huizen in grijstinten was daar haar eigen huis te zien, vaalgeel met grijze accenten: een brede trap leidde naar de dikke bewerkte houten voordeur. Lichtvoetig sprong zij de treden op en liet de sierlijke klopper neerkomen op de deur: al vlug hoorde zij gestommel binnen en na enkele seconden opende een slank meisje, iets kleiner dan Linnitah, de voordeur. Zij glimlachte blij verrast naar haar, zei "Juffrouw!", maar verdween uit het zicht toen een andere vrouw in de deuropening verscheen: deze nieuwe vrouw pakte het meisje in eens op en trok haar naar binnen, terwijl zij haar warme kussen op haar beide wangen gaf.
"Moeder, Aileth," wist Linnitah uiteindelijk gesmoord uit te brengen bij wijze van groet. Haar moeder hield het meisje wat van zich af om haar goed te bekijken. "Ach, je bent helemaal besmeurd met stof," antwoordde haar moeder: "Aileth, zeg Nerdane meteen water te verwarmen voor een bad - en maak zelf wat te eten voor mijn kindje. Zeg op," vuurde zij nu weer op Linnitah af, "Heb je goed gegeten? Wat zeg ik, ik weet dat het niet zo is, hoe zou je zelfs maar kunnen? Als een wilde in het bos rondzwervend, dat is toch geen porem: snel, meisje, snel, naar binnen. Er brandt een goed vuur in de woonkamer."
De hal was hoog en lang, maar niet al te breed om de druk op de plafonds laag te houden en het huis voor instorten te behoeden. Een ronde houten trap was achterin te zien: deze leidde naar de eerste verdieping. Een tapijt in warme roodtinten lag op de vloer van grijze tegels en verschillende prenten in lijsten sierden de muren: gedetailleerde afbeeldingen van het Keizerlijk paleis te Morinn, een schematische kaart van Elbroch, schilderijen van de overgrootvaders en -moeders van Linnitah. Aan de rechterkant van de hal waren twee doorgangen te zien: een leidde naar de keuken, die tevens dienst deed als washok en vanwaar de kamers van Aileth en de andere bedienden via een klein gangetje te bereiken waren. Achter de ander was de badkamer. Aileth verdween naar de keuken terwijl Linnitahs moeder, een kleine, mollige vrouw die Berneth heette, het andere meisje ontdeed van pak en mantel en haar vervolgens met ferme hand de woonkamer in dirigeerde.
Linnitah werd neergezet in een comfortabele donkergroene stoel (haar moeder haalde wel eerst het kostbare, schone kussen weg) en de vrouw begon de laarzen van het meisje los te binden. Ze waren aan de achterkant van haar kuiten dichtgeknoopt met leren veters die bedekt waren met een dikke laag modder en ander vuil. Linnitah zag het gezicht van haar moeder even vertrekken terwijl ze zo goed en zo kwaad als het ging de smerigheid wegveegde en moest onwillekeurig glimlachen.
Innerlijk mochten de twee vrouwen in weinig op elkaar lijken, uiterlijk waren wel wat overeenkomsten op te merken. De dochter had duidelijk de gelaatstrekken van haar moeder gekregen: zij lachten vrijwel hetzelfde en hun neus en ogen hadden dezelfde vorm. Beiden hadden zij een lichte slag in het haar, hoewel dat van Linnitah lichter en minder rood glanzend was dan dat van haar moeder, die donkere kastanjebruine lokken had met hier en daar een streng grijs. Het meisje was haast een kop groter dan de oudere vrouw en slanker van postuur, harder nog van vorm ook, maar men zou hen altijd wel herkennen als familie.
“Nu, vertel,” vroeg Berneth aan de jonge vrouw: “je bent toch niet vergeten dat je morgen verwacht wordt op het diner van meester Arbor? Je zult je goed moeten schrobben en je haar grondig moeten wassen, en het is maar goed dat ik Aileth langs de markt heb gestuurd voor extra zeep, anders had ik nooit genoeg gehad. En vergeet in godsnaam je nagels niet,” voegde zij eraan toe.
“Nee, moeder, ik was het niet vergeten” antwoordde Linnitah. “Het is juist waarom ik ben terug gekeerd.”
“Goed zo.” zei Berneth. “Je kleren zijn al klaargelegd op je kamer: de gele rok en de witte geborduurde blouse die je van vader gekregen hebt. Aileth zal je helpen met je haar. Alles is klaar – behalve je goede schoenen. Ik heb Nerdane met hen naar de schoenmaker laten gaan, maar morgenmiddag zouden zij terug moeten zijn: de man zou een knecht zenden. De hakken waren wat afgesleten, zie je, je liep haast op de spijkers, en - ”.
“Oh, moeder, ik bedenk het me nu pas,” onderbrak Linnitah haar moeder plotseling. “Ik heb belangrijke informatie! Ik ben deze keer verder oostwaarts gegaan dan normaal, en ik kwam daar een stroom tegen, een stroompje dat ik nog nergens eerder opgetekend heb zien staan en die ik me ook niet kan herinneren van eerdere tochten. Het is al lang geleden dat ik zo ver naar het oosten ben gereisd, maar de oevers waren nog niet gewend aan de rivier, dat was duidelijk: er stond een struik met de helft van zijn wortels in het water, en nog niet al het zand was weg gespoeld. Misschien is er verder naar het zuiden een riviertje geblokkeerd en heeft het zo een nieuwe loop gevonden, ik weet het niet: in ieder geval ben ik het een tijdlang stroomopwaarts gevolgd en heb ik wat aantekeningen gemaakt over de ligging. Zij zitten in mijn pak, zal ik ze voor u halen?”
Zij keek haar moeder aan met een haast kinderlijk enthousiasme. Haar moeder beantwoorde haar blik echter met een vervreemde uitdrukking op het gezicht; na een moment verzachtten haar trekken, en ze glimlachte wat treurig.
“Dat is fijn, lieverd: hoewel ik er niets van zou snappen, weet ik zeker dat je vader prijs zal stellen op die informatie. Geef ze maar aan hem, hij zal weten waar ze weg te stoppen.” Dan stond zij op en streek de plooien van haar donkerrode rok glad, niet op haar gemak. “Ik zal eens voor je gaan kijken – waar blijft Nerdane nu, zo moeilijk is het toch niet een bad klaar te maken. Zij lijkt zich wel met de dag langzamer te gaan bewegen: ik durf te wedden dat ik haar snurkend naast de tobbe zal vinden…”. Terwijl ze sprak trok de oudere vrouw haar ivoorwitte jasje recht en inspecteerde haar schoen: hierna verdween uit het zicht door de deur die naar de hal leidde.
Zuchtend liet het meisje zich achterover zakken in de warmte van de stoel. Het was niet haar bedoeling geweest haar moeder in de rede te vallen of te kwetsen: het was simpelweg dat ze er, als altijd, haar gedachten niet bij had kunnen houden. Het kon haar werkelijk niets schelen welke schoenen zij zou dragen naar het diner van meester Arbor: zij zou net zo lief (zo niet liever) haar gemakkelijk zittende wandellaarzen dragen. In haar hart dacht zij: hoe lang mijn reis ook is, altijd kom ik terug in een vertrouwd huis - een thuis met een muur van onbegrip die op mij wacht.
De geuren van een warm maal dreven langzaam de woonkamer binnen en stoorden Linnitah bij haar mijmeringen. Zij stond op en liep naar de keuken: zij vond daar Aileth gebogen over een pannetje aan het vuur. Zij was bezig snel van verschillende restjes een stoofpot in elkaar te draaien die nu al heerlijk rook en naar alle waarschijnlijkheid niet slechter zou smaken: de keuken van hun huis stond in de omtrek bekend om de goede gerechten die het voortbracht. Voor bijna alle was Aileth verantwoordelijk.
Het meisje was iets jonger dan Linnitah, zeventien zomers oud: zij had heel donkerbruin haar en verrassend blauwe ogen. Haar ouders waren boeren die rond Torann woonden en teveel kinderen gekregen hadden om te kunnen voeden: Aileth was nu zo'n zes jaar bij hen. Zij werkte als schoonmaakster en kokkin, verzorgde de planten die in het prieeltje groeide, hield de voorraden op peil en deed boodschappen voor de meester en mevrouw. Belangrijker vond Linnitah echter, dat het meisje haar al vanaf de dag van haar aankomst leek te begrijpen zoals niemand anders in het huishouden dat deed: in haar had zij iemand gevonden om werkelijk mee te praten. Aileth was slechts een simpele boerendochter die niet in speciaal aanzien stond (behalve misschien dan om haar kookkunst) en Linnitah de dochter van een van de belangrijkste mannen van de stad: toch hielden zij meteen van elkaar.
Het jongere meisje keek op toen ze Linnitah hoorde naderen en glimlachte naar haar: hierna richtte zij haar aandacht weer op het sudderende voedsel. "Zo, Linne," zei ze, vervallend in de verkorte vorm die gebruikt werd als koosnaampje. "Ik ben nog even druk, en Nerdane zal het bad snel klaar hebben: maar vlug, vertel me over je reis. Waar ben je heen geweest?"
Blij een geïnteresseerde te kunnen vertellen over haar ontdekkingen stak Linnitah van wal. Zij vertelde over de onbekende rivier die zij gevonden had en wilde juist de hal inlopen om de schets van de ligging uit haar pak te halen, toen haar moeder haar hoofd door de deur stak die de keuken en badkamer met elkaar verbond.
"Ik dacht je al te horen praten, Linne," zei ze met een knikje naar haar dochter. "Ik heb Nerdane geholpen met het bad, en het is klaar nu, als je zou willen."
Linnitah knikte en schoof langs haar vriendin heen richting de badkamerdeur terwijl het hoofd van haar moeder weer verdween. "We praten straks verder, goed?" sprak zij vlug met Aileth af, alvorens de deur door te gaan. Nerdane en haar moeder waren al vertrokken via de deur naar de hal en zij kleedde zich uit: ze pelde de stoffen laag voor laag van zich af, tot zij naakt en rillend in de koude, kleine, vrij donkere ruimte stond.
Zij waste zich in de witte kuip die klaarstond, tot de helft gevuld met stomend warm water. Het water rook fris: een beetje naar pasgevallen regen of een bos na een stevige bui. Dit kwam doordat het grondwater was dat omhoog gehaald was bij de pomp op de splitsing van de Waagwegen: Aileth en Nerdane haalden iedere ochtend een flinke hoeveelheid en bewaarden het vervolgens in een grote ton in de hoek van de keuken. Via een klein leidinkje liep het de badkamer in en zo was het gemakkelijk de grote ketel, die tegen een van de muren stond, te vullen en vervolgens te verwarmen.
Uit een pot van grijze klei nam zij een handje glibberige, half vloeibare zeep en waste de smerigheid van het bos van zich af. Nadat zij achterover gezakt was om haar haren geheel nat te maken masseerde zij het groene goedje ook stevig door die klittige massa heen en spoelde het uit in het badwater - haar haardos liet zelfs wat kleine takjes achter, die weerloos op het oppervlak bleven dobberen. Het meisje lette er ook op haar nagels goed schoon te schrobben met het harde kleine borsteltje dat haar moeder bij wijze van hint neer gelegd had op de stoel naast de badkuip - zij had geen zin om het karwei straks nog over te moeten doen, als haar moeder niet tevreden was.
23-9
- Spoiler:
- Toen zij zich gereed achtte stond zij op en droogde zich af met een grijzige handdoek die over de rugleuning van de stoel gedrapeerd was. Daarna bond ze de doek om haar hoofd en greep haar witte nachtpon en haar badjas, van zachte groene stof: haar vuile kleren liet ze in een hoopje achter op de natte vloer. Verfrist haastte zij zich naar de keuken, maar helaas! Aileth was blijkbaar weggeroepen en Nerdane, de andere meid, was de spullen aan het opruimen: met een teleurgesteld gezicht liep de jonge vrouw richting de woonkamer, waar haar moeder haar al verwachtte. Zij zat nu zelf in de gemakkelijke stoel waar Linnitah eerder in gezeten had: het mooie, met rood en gouddraad bewerkte kussen lag weer op zijn plaats en haar laarzen waren verdwenen. Op een klein tafeltje stond een grote schotel van Aileths maaltijd. Moeder zat te werken aan een klein borduurwerk in zilver en groen, misschien een sierlijke kraag voor een nieuw kledingstuk, maar toen Linnitah binnen kwam lopen keek ze op en glimlachte ze: beheerst, maar met glinsterende ogen. Ze trok de voetenbank die bij de groene stoel hoorde voor zich, zodat hij tussen haar en de tafel met het bord stond, en klopte erop, het meisje manend te gaan zitten: toen haalde zij een kam uit de plooien van haar rok en, na de handdoek van haar hoofd gewikkeld te hebben, begon de oudere vrouw het haar van haar dochter langzaam en voorzichtig te ontklitten terwijl het meisje at.
"Zo, dat moet beter voelen, niet?" vroeg zij vriendelijk terwijl ze Linnitah even in de schouders kneep. "Fris en schoon. Heb je je kleren achtergelaten in de badkamer?". Het meisje knikte ter antwoord. "Goed - ik zal een van de meiden vragen alles goed uit te koken. Ja, ja, ik weet het - ", zei ze snel terwijl ze haar hand ophief, "niet het leer, nooit het leer. Maar de rest - tenzij - weet je zeker dat we alles niet gewoon weg kunnen gooien?"
"Ja, moeder." Het kostte haar moeite niet te zuchten. "Ik heb die kleren nodig, en ik gebruik ze vaak, dat weet u ook: wat zou ik anders aan moeten in het bos? Mijn mooie rokken en fijne bloezen?"
Haar moeder maakte een gebaar alsof ze iets weg wuifde. Het bleef enkele minuten stil. Linnitah nam happen van haar stoofpot en verzonk in gedachten: haar moeder zweeg terwijl ze gestadig doorborstelde. Toen het bord leeg was en Linnes haren glad en zacht nam zij afscheid van haar moeder met een zachte kus en ging naar boven, de zware houten trap op, op weg naar haar kamer: ze zag een warm licht onder de deur van haar zuster Dotha's vertrek doorschijnen, maar zij haalde haar schouders op en liep de gang verder door. In haar eigen kamer aangekomen bond zij haar nachtkapje om en kroop dankbaar in haar bed: de lakens voelden aangenaam zacht en koel aan na de ongemakkelijke ruwheid die ze de afgelopen nachten had gevoeld. Zij had een lange dag achter de rug en voelde zich compleet op haar gemak: het duurde niet lang voor zij begon te soezen en weldra zonk zij weg in een diepe slaap.
Aileth stond zoals elke dag vroeg op: bij zonsopgang werd zij wakker door de stralen licht die door haar raam vielen, want zij liet altijd haar gordijnen open. Meestal was zij het vroegste wakker in het huis: Nerdane sloot haar gordijnen wel graag en slapen rekende zij tot de dingen die zij het liefste deed. De meneer en de mevrouw en hun kinderen stonden niet bepaald laat op, maar altijd wel enkele uren na dageraad. Zij waste haar gezicht met het laatste water uit de ton in de keuken: dan knoopte zij het katoenen kapje af en begon haar lange, bijna zwarte haar vlug maar net te vlechten: ze wikkelde de vlecht in een vlakke knot rond haar hoofd en gebruikte enkele gladde stokjes met smalle inkepingen om het kapsel op zijn plek te houden. Zij kleedde zich in haar enkellange, olijfgroene rok en okergele wollen trui en stapte in de stevige muiltjes die zij binnenshuis droeg: zij klopte (met weinig hoop) op de deur van Nerdane's kamertje, inspecteerde vervolgens vlug het prieeltje en liet de kippen vrij om tussen de plantjes te scharrelen. Zij besloot nog voor haar ontbijt de eerste emmers water te gaan halen uit de put bij de Waag, en in de hal wisselde zij haar muiltjes voor een paar verweerde lage leren schoenen met stevige veters voorop de voet: ze glipte de voordeur uit en liep met snelle pas door de mist die 's nachts uit de bossen optrok en op dit vroege tijdstip nog niet was vervaagd.
25-9
- Spoiler:
- De put bij de splitsing tussen de Linker en de Rechter bestond al vele jaren: de wanden waren opgebouwd uit perfect in elkaar passende lichte stenen en liepen door tot in de verre diepte. Zelfs in zeer hete, droge zomers was er vrij helder water uit op te halen: men deed dit door een emmer in de duisternis te gooien en die vervolgens op te halen met behulp van een katrol. Op het moment dat Aileth aan kwam lopen, waren twee andere dienstmeiden juist klaar, de eerste mensen die zij die ochtend tegenkwam: zij knikten haar vriendelijk goedemorgen en verdwenen vervolgens in de schemer. Aileth vulde de twee emmers die zij had meegebracht in stilte en maakte al aanstalten om terug naar huis te wandelen, toen er een hard geluid door de slapende straten van de stad klonk: het schelle geratel van een met hoge snelheid voortgetrokken kar, vermengd met het hoge geklingel van vele kleine belletjes. Het geluid klonk haast te luid voor de vroege ochtend, het verstoorde de straten: Aileth bleef verbaasd staan luisteren terwijl de kar dichterbij kwam, uit de richting van het Marktplein. Zij was nieuwsgierig naar wie - of wat - het zou kunnen zijn en tuurde door de grijze nevel naar waar het steeds luider wordende geluid vandaan kwam. Zij kon een grote, donkere schaduw onderscheiden, maar de mist en het grijze ochtendlicht hielpen haar niet: maar zie daar! Plotseling braken twee ranke, grote schimmels door de banken heen en achter hen aan trokken zij een statige, withouten koets met gigantische wielen - zeker geen kar, zoals Aileth had gedacht. Het sierlijke voertuig was versierd met dunne, van goud gevormde bladeren die over het hout kronkelden als klimop: op de bok zat een man in een witte mantel die eveneens fonkelde van het gouddraad dat erin verwerkt was. Aan de teugels waarmee de man de paarden in bedwang hield zag zij vele kleine klokjes hangen die fel heen en weer gezwaaid werden en het vrolijke, hoge geluid produceerden: maar veel meer kon zij niet zien. Binnen enkele seconden was de witte koets alweer uit het zicht verdwenen en was alleen het geratel en het zachte tinkelen van de belletjes nog te horen.
Met open mond bleef het meisje enkele momenten staan kijken naar de plek waar de koets weer in de mist verdwenen was: toen veranderde haar gezichtsuitdrukking alsof zij zich iets belangrijks herinnerde. Zij begon in de richting van het huis te rennen, en morste bijna al het water uit de emmers - maar dat scheen haar niet te deren.
Linnitah, sluimerend, werd gewekt door enkele haastige kloppen op haar deur. "Juffrouw!" hoorde zij Aileth vanachter de deur ingehouden fluisteren. "Bent u al wakker?"
"Kom binnen," zei Linnitah met slaperige stem: zij draaide zich met haar gezicht naar de deur, gaapte en rekte zich uit als een luie kat. Toen zij haar ogen weer opende zat Aileth, haar wangen rood van de opwinding en de koude buitenlucht, op de zijkant van het bed: haar ogen waren wijdopen en fonkelden enthousiast en zij leek wel helemaal te trillen.
"Juffrouw," zei ze gespannen. "U weet toch dat ik elke ochtend vroeg water ga halen bij de Waag?" Linnitah wreef zich in de ogen terwijl ze knikte en wat ging verliggen. "Nu, luister goed - ik was juist klaar en al begonnen weer deze kant op te lopen, toen er iets wonderbaarlijks gebeurde. Juffrouw, er kwam een koets voorbij!"
Linnitah fronste en keek haar vriendin niet begrijpend aan. "Maak je me daarom zo vroeg wakker? Koetsen, die zijn er wel meer in de stad, en hoewel ik niet snap waarom iemand er op dit tijdstip in zou zitten is het ook weer niet al te vreemd. Vlug, ga nog even naar bed, of haal nog wat meer water, wat je wilt - ik blijf zelf ook nog even liggen."
"Nee, nee, u begrijpt me verkeerd!" riep Aileth uit. "Het was geen gewone koets, juffrouw - het was de Gouden Koets."
Nu trok het meisje haar wenkbrauwen hoog op, ondanks de slaap die zij nog steeds aan haar oogleden voelde trekken: zij ging rechter op zitten en staarde het dienstmeisje aan. "De Gouden Koets?" vroeg zij haar ongelovig. "Weet je dat heel zeker, Aileth?"
"Ja, juffrouw," antwoordde zij snel. "Ik heb hem natuurlijk nog nooit eerder in het echt gezien, om het zo te zeggen: maar u toonde me er wel eens prenten van. Hij was helemaal van blank hout gemaakt en begroeid met gouden blaren, en de tuigen van de paarden waren behangen met fonkelende klokjes die een heel helder geluid maakten."
"En op de bok..." begon Linnitah, maar Aileth viel haar in de rede: "De menner was ook gekleed in goud, juffrouw. Helemaal in wit en goud. Het was net een mooie droom, die koets: misschien had ik wel gedacht dat ik even in slaap was gevallen, als ik de klokjes niet nog een tijdlang had kunnen horen nadat de koets zelf al uit het zicht verdwenen was. Ja, werkelijk," zei zij dromerig: "het moet wel heerlijk zijn om in die koets vervoerd te worden". Zij glimlachte even naar Linne: "Inderdaad, een prins of prinses waardig. Zeg, wie denk jij dat erin zat, en waarom de koets hier voorbij kwam? Hij reed vanaf de Waag deze richting uit, naar het zuiden: ik zou niet weten wat een lid van de Keizerlijke familie zou moeten in Ellor. Misschien is hij of zij op weg naar Dilië, en is er een oorlog op handen..."
"Nee, dat denk ik niet" antwoordde Linnitah bedenkelijk. "Als je vanuit Morinn naar Dilië zou willen gaan is het vele dagreizen korter om een van de oostelijke wegen te nemen: alleen als je op weg zou zijn naar Ellor of Randor, en misschien ook wel Arvann, is het handig om Elbroch aan te doen." Zij liet zich een weinig achterover zakken in de kussens. "Maar geen van die steden is interessant voor de Keizer... Het is mij een raadsel wat die koets hier doet, Aileth," voegde zij eraan toe.
Laatst aangepast door Linni op vr sep 25, 2009 1:12 pm; in totaal 5 keer bewerkt
Re: Het land Linnitah
Linni schreef:
O ja - ik weet dat ik gezegd heb dat ik zinloze Elfs klinkende woorden haat, en dat is ook zo. Ik ben bezig een logica te verzinnen om ze minder zinloos te maken
Mijn reactie heb je al
Maar je naamgeving doet bij mij gaelisch/keltisch aan. Misschien dat je hier een daar vervormd keltisch/gaelische taal kunt gebruiken.
In mijn voorstelling van jouw verhaal is de setting ook een bonte mix van Ierse en Roemeense landschappen.
richard- Aantal berichten : 28
Registratiedatum : 14-09-09
Leeftijd : 32
Woonplaats : Utreg
Re: Het land Linnitah
OK, ik ben nog bezig met lezen, want het is een vrij lang stuk, dus een volledige reactie krijg je nog.
Voor zo ver ik tot nu toe heb kunnen lezen zit het textueel wel lekker in mekaar. Het leest lekker vlot, maar toch met een mooie zinsbouw. Pas wel op, want volgens mij kloppen niet alle zinnen gramaticaal gezien (maar daar mag ik eigenlijk niks over zeggen, want mijn stukken zitter er ook vol mee)
De elf-achtige namen zijn absoluut niet storend, maar misschien komt dat omdat ik niet anders gewend ben. Ik probeer ze zelf zo veel mogelijk te voorkomen. Wat inderdaad kan helpen is, zoals richard al voorstelde, om de namen een betekenis te geven. Ofwel in een oude/andere taal, ofwel binnen je eigen verhaal. Ik gebruik vaak latijnse verbasteringen voor namen of gebruik een namen woordenboek met alle bekende namen en hun betekenissen. (kun je volgens mij zo op google vinden).
Ik heb een broertje die heel goed is met fotoshop. Ik vraag wel even of hij kan kijken naar kaartje vat erbij zou kunnen komen (Fantasy kan immers niet meer zonder )
Verder vind ik je schrijfstijl leuk. Ook jij beschrijft vrij gedetaileerd en gebruikt aardig wat bijvoeglijknaamwoorden (hou ik wel van), wat je verhaal vrij levendig houdt. Zoals ik al zei krijg je nog een reactie als ik het helemaal uit heb.
Voor zo ver ik tot nu toe heb kunnen lezen zit het textueel wel lekker in mekaar. Het leest lekker vlot, maar toch met een mooie zinsbouw. Pas wel op, want volgens mij kloppen niet alle zinnen gramaticaal gezien (maar daar mag ik eigenlijk niks over zeggen, want mijn stukken zitter er ook vol mee)
De elf-achtige namen zijn absoluut niet storend, maar misschien komt dat omdat ik niet anders gewend ben. Ik probeer ze zelf zo veel mogelijk te voorkomen. Wat inderdaad kan helpen is, zoals richard al voorstelde, om de namen een betekenis te geven. Ofwel in een oude/andere taal, ofwel binnen je eigen verhaal. Ik gebruik vaak latijnse verbasteringen voor namen of gebruik een namen woordenboek met alle bekende namen en hun betekenissen. (kun je volgens mij zo op google vinden).
Ik heb een broertje die heel goed is met fotoshop. Ik vraag wel even of hij kan kijken naar kaartje vat erbij zou kunnen komen (Fantasy kan immers niet meer zonder )
Verder vind ik je schrijfstijl leuk. Ook jij beschrijft vrij gedetaileerd en gebruikt aardig wat bijvoeglijknaamwoorden (hou ik wel van), wat je verhaal vrij levendig houdt. Zoals ik al zei krijg je nog een reactie als ik het helemaal uit heb.
Re: Het land Linnitah
Ik wil proberen zelf een (basis)taal te ontwikkelen: dat heeft me altijd leuk geleken, dus waarom ook niet
En ik bedoel niet een chique kaart, want ik weet zelf al hoe het land eruit ziet - eigenlijk is er al een kaart van, maar niet zo gedetailleerd. Ik ben alleen benieuwd of ik het een beetje duidelijk uitgelegd heb...
Thanks voor de complimenten, ben benieuwd of iemand ideeen heeft hoe het verder moet. Ik ga zelf weer even een poging wagen
Edit: niet dat ik een chique kaart niet gaaf zou vinden.
En ik bedoel niet een chique kaart, want ik weet zelf al hoe het land eruit ziet - eigenlijk is er al een kaart van, maar niet zo gedetailleerd. Ik ben alleen benieuwd of ik het een beetje duidelijk uitgelegd heb...
Thanks voor de complimenten, ben benieuwd of iemand ideeen heeft hoe het verder moet. Ik ga zelf weer even een poging wagen
Edit: niet dat ik een chique kaart niet gaaf zou vinden.
Re: Het land Linnitah
Linni schreef:Ik wil proberen zelf een (basis)taal te ontwikkelen: dat heeft me altijd leuk geleken, dus waarom ook niet
Ik heb het zelf al eens geprobeerd, maar besef hoeveel werk het is. Het begint overzichtelijk: Je bedenkt een paar algemene gramaticale regeltjes en je hebt een heel logisch systeem. Maar dan komen er 'woorden' in dat systeem en moet je uitzonderingen gaan maken en blijkt het systeem minder lekker te lopen dan je dacht. Ik heb toen uiteindelijk de moed opgegeven, omdat het mij de moeite niet waard was.
Schrijvers :: Café :: Eigen Werk
Pagina 1 van 1
Permissies van dit forum:
Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
|
|